Sint Salvius

In zijn zoektocht naar de H. Salvius, stuit geschiedkundige en Limbrichtenaar F.Th.W.Smeets op maar liefst 7 verschillende Salvii, afkomstig uit Noord Afrika, uit Saire bij Neufchâtel, uit Albi, Amiens en Angoulême, uit Montreuil-sur-Mer en Sint Salvius Valencensis uit Valenciennes. Met het gegeven dat men in Limbricht op 26 juni sinds jaar en dag hun patroonheilige vereerd en laatstgenoemde Salvius Valencensis op 26 juni 733, samen met zijn leerling Superius, vermoord zou zijn, zette hij koers richting Valenciennes, Noord-Frankrijk, alwaar hij, in een gesprek met Dhr.Troisfontaine, vicaire à Saint Saulve, de Salvius parochie aldaar, enkele bijzondere wetenswaardigheden ontdekte, waaronder de gelijkenis van de afbeelding van Sint Salvius in de, in 1923 nieuw gebouwde, parochiekerk van Limbricht en de afbeelding van Sint Salvius in de eeuwenoude kerk van Valenciennes.
De H. Salvius Valencensis werd tegen het einde van de 7e eeuw geboren in het land van de Averni, het tegenwoordige Auvergne in Frankrijk, ergens aan de oevers van de Allier, een rivier die ontspringt in de van de Cevennes en uitmondt in de Loire. In de oudste handschriften wordt hij beschreven als “ een heilig man, schoon van voorkomen, sterk in de goddelijke deugden en invloedrijk door de pracht van zijn stand en staat” Reeds op zeer jonge leeftijd werd hij priester gewijd en al spoedig erna tot het bisschopsambt verheven. Hij wordt bisschop van de stad Angoulême in Zuid-Frankrijk. In navolging van zijn Keltische voorbeeld Colombanus verliet hij de pracht en praal van zijn geboorteland om het Rijk van Christus te prediken onder de “pagani”, de ongeletterde mensen van buiten de stad. Trekkend langs de heirwegen, doorkruiste hij met zijn gezel en helper de verschillende delen van Galië en bezochten zij de reeds onder Colambanus gestichte kerken en kloosters om de gelovigen te sterken. Van hieruit drong hij vooral door in de binnenlanden om aan de nog niet of weinig bezochte bevolkingsgroepen het evangelie te verkondigen. Het was de gewoonte van de bisschop Salvius om zich bij de uitoefening van zijn ambt steeds te vertonen in de volle pracht van zijn bisschoppelijke waardigheid, kosten noch moeite werden gespaard. Zijn kromstaf, kelk, offer- en doopschaal waren van goud, niet om te pronken met zijn rijkdom maar als symbool der hoge waardigheid van de Goddelijke Geheimen die hij verkondigde. Over de dood van H.H. Salvius zijn er twee filosofieën. Ten eerste, toen Salvius vernomen had dat er in het land der Franken, een streek tussen Vlaanderen en de Ardennen, nog heidenen waren, begaf hij zich naar deze volksstam. In de gouw “Henegouwen” zouden hij en zijn leerling zijn overvallen en de marteldood zijn gestorven. Een andere reden zouden echter de uit het zuiden oprukkende Arabieren kunnen zijn geweest, Sint Salvius zou naar het noorden zijn gegaan om het christendom te sterken tegen de oprukkende islam. De Arabieren zijn echter in 732 in Aquitanië verslagen door Karel Martel. Al met al blijft het gissen rondom de dood van H.H. Salvius Valencensis en zijn diender Superius, de tijd van zijn dood in 733 tot aan de eerste zekerheid over hem te Limbricht in de 13e eeuw is dan ook een lange, duistere maar vooral onbekende weg.

Limbricht en zijn Heren

De meest naar voren tredende facetten uit de geschiedenis van Limbricht zijn: het kasteel “Lemborgh”, het ernaast gelegen, monumentale “oude” salviuskerkje en de parochiepatroon, Sint Salvius van Valenciennes. Maar hoe kwam dit dorp aan zijn adellijke naam, die tevens de naam was van het hertogdom waaraan onze provinciën hun naam ontleenden? Ofschoon de Nederlandse provincie Limburg, die 8 juli 1815 samen met de Belgische wederhelft tot stand kwam, behoudens een klein gedeelte in het uiterste zuiden, niets gemeen heeft met het oude hertogdom Limburg dan de naam en de Limburgse leeuw in het wapen, ligt er midden in onze provincie het dorp Limbricht, dat in oude archiefstukken onder dezelfde benaming en in dezelfde schrijfwijzen voorkomt. Het wordt niet voor onmogelijk gehouden dat de eerste heren van Limbricht verwant waren aan het geslacht van de heren van Limburg-Daelhem, het oude stamslot van het hertogdom Limburg, waaraan onze provincie haar naam draagt en gelegen is tussen Eupen en Malmedy in het Belgische stadje Limbourg. De meest waarschijnlijke verklaring van de naam Limbricht vindt men in de oudste benamingen: Lemburg, Lemborgh, Limburch, Lymborgh. De benaming burg, borgh etc. komt in onze streken herhaaldelijk voor als benaming van een kasteel of versterkte hoeve (Ned: burcht). Lym, Lem, Lint en Lindo zijn Keltische benamingen voor water, beek. De meest aannemelijke verklaring wordt dan “ burcht aan het water”. In Limbricht geldt dit voor het mottekasteel aan de, tot enkele decennia geleden stromende, Limbrichterbeek. Het op een 80 meter hoge rots gebouwde stamslot in Limbourgh-Daelem wordt eveneens voor driekwart omgeven door de Vesdre. Naast de mogelijkheid dat er Keltische bewoning is geweest in Limbricht, geeft de wegenkaart van de Romeinse tijd meer zekerheid. Het gebied van kerkje en kasteel ligt langs een door de Romeinen gebruikte weg vanaf Hillensberg via Born verder over de maas. In de buurt van het kruispunt van deze weg met de weg die over Limbricht naar Geleen – Maastricht voerde, werd in 1817 een Romeinse urnenkist gevonden. Dit kruispunt ligt op ca. 200 meter oostelijk van kasteel Lemborgh tussen de huidige Dalstraat en Millenderweg. De gehele 5e en wellicht ook wel een deel van de 6e eeuw heeft het hertogdom Limburg binnen de Frankische invloedssfeer gelegen, getuige de Frankisch-Merovische vondsten in onder andere Nieuwstadt, Tüddern en Obbicht. Naar aanleiding hiervan wordt er beweerd dat de oudste heren van Limbricht wellicht wel vrije Franken zijn geweest die zich hebben genesteld in de overgebleven bouwvallen van een Romeinse standplaats. In de Romeinse tijd waren Zuid-Limburg en de boorden van de Maas, maasgouw genoemd, dichtbevolkte gebieden en hoewel deze dichtheid vanaf de 3e eeuw was afgelopen wijst de plaatsnaamkunde en de archeologie toch op een zekere continuïteit tussen de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Zo zijn in onze maasgouw Dilsen (ten westen van de Maas) en Tüddern (ten oosten van de Maas) Romeinse namen, net als Maastricht, Coriovallum (Heerlen) en Melick. Deze continuïteit valt te verklaren door de beweringen dat de Franken, in hun opmars naar het zuiden, het hertogdom Limburg links hebben laten liggen. Vanaf eind 7e eeuw vinden we een aantal “nieuwe” Frankische plaatsnamen zoals Geistingen, Mulhem, Wessem en Kessenich. De oudste geschriften brengen ons naar Herman van Lemburg als oudste heer van Limbricht. Hij heeft in 1296 kerkeland verkocht tot nut van de kerk van Lymborgh. Vervolgens zijn het van Lymburch, van Steyn, van Berghe, van Welckenhuyse, Scheiffart van Merode en van Breyll die het kasteel tot bewonen en de daarbij horende titel “Heer van Limbricht” voeren. Het middeleeuwse Limbricht was tot aan de Franse Revolutie een vrijheerlijkheid onder sterke invloed van het hertogdom Gulik, met als dusdanig een eigen kerk van de heer van Limbricht en een parochie welke de kernen Limbricht en Einighausen omvatte. In 1793 vielen de Fransen echter de zuidelijke Nederlanden binnen en moesten alle feodale tradities komen te vervallen, wapenschilden mochten niet meer worden gevoerd en het gebruik van zegels werd verboden. Zo verdween ook het wapenschild boven de toegangspoort van Kasteel Lemborgh en kwam er een eind aan de vrijheerlijkheid Limbricht. In 1799 werd Guttecoven toegevoegd aan de “gemeente” Limbricht. Niet lang daarna is het Maximilaan Joseph von Bentinck die op 14 december 1809 een contract tekent met Hendrik Joseph Michiels en het roemrijke “Kastel Limbricht mit allen ab- und Dependances, so wie Max Joseph van Bentinck und Vorfahren allzeit besessen haben” per 1 januari 1810 verkoopt aan Hendrik Joseph baron Michiels van Kessenich. Deze was in 1794, na de onthoofding van zijn moeder, in Franse dienst getreden en werd op 3 februari 1813 door keizer napoleon tot “chevalier de l’empire” benoemd. Na de, door de Fransen verloren, veldslag bij Leipzig stelt Hendrik Joseph, op dat moment burgemeester van Roermond, kasteel Lemborgh ter beschikking als lazaret voor de terugkerende troepen. Achtereenvolgens waren Frans Bernard, Lodewijk Ferdinand Hubert en Georges Alphonse Hubert Michiels van Kessenich eigenaar van het kasteel. De vrouw van laatstgenoemde, barones Cecile Marie-Louise Victoire Michiels van Kessenich was beschermvrouwe van schutterij Sint Salvius. Zij stierf op 18 juni 1967 waarna zij te Herten met schutterseer werd begraven. Haar kleindochter Margaretha Juliana Cecilia Theresia Maria van der Laan, jonkvrouwe Smits van Oyen, volgde haar in 1979 op en is nog steeds beschermvrouw van de Limbrichtse schutterij.

 

Schutterij Sint Salvius en haar plaats in het Limbrichtse

Uit voorgaande gegevens mag duidelijk zijn dat schutterij St.Salvius teruggrijpt op een eeuwenoud verleden. Historicus Frans Smeets hield 5 november 1955 een lezing voor de leden van de schutterij over de historie van Limbricht en haar schutterij en ging van 1256 uit als oudste vermelding van Limbricht in de manuscripten. Later bleek dat dit geschrift betrekking had op Limburg aan de Lahn en dat de eerste heer van Limbricht genoemd word in 1260. Zijn redenering om de ouderdom van de schutterij gelijk te stellen aan het bestaan van de vrijheerlijkheid was, dat de gezagsdragers der heerlijkheden uit de weerbare mannen, pachters en lijfeigenen een groep samenstelden om de bevolking te beschermen tegen onheil, plundering en overvallen. Aan de hand van deze gegevens wordt op de ledenvergadering van 19 november 1955 wordt besloten om op 27 mei 1956 een jubileumschuttersfeest te organiseren.
De oudste datum die bewijs voert van het bestaan van de Limbrichtse schutterij is van een reglement van 23 mei 1736, waarnaar een afschrift van 13 november 1850 verwijst. Hieruit blijkt dat oorspronkelijk als titel werd gevoerd: “schutterij en broederschap van Maria en den Bisschop en Martyr Sint Salvius” De toevoeging van Maria in deze, zal naar alle waarschijnlijkheid zijn toegevoegd door Johanna Helena van Breyll, vrouwe van Limbricht, “opperhoofd” der schutterij en abdis te Susteren.
Een opmerkelijk teken van invloed van de Limbrichtse schutterij in de dorpsgemeenschap is het feit dat toen Winandus Smeets op 26 maart 1834 pastoor Page opvolgde als pastoor van Sint Salvius-parochie, hij het voornemen had om het feest van Sint Salvius, dat van oudsher gevierd werd op de 1e zondag ná 26 juni, te verplaatsen omdat op die dag in het dorp ook kermis werd gevierd en de schutten uitbundig de vogel gingen schieten, wat met misbruiken gepaard zou zijn gegaan. Op aandringen van de leden van de schutterij zag hij echter af van zijn plannen en werd er besloten om de kermis en het vogelschieten te verplaatsen naar Sacramentsdag. Van dit besluit wordt sindsdien niet meer geweken.

Bronnen: Lemborgh / Het kasteel Lemborg te Limbricht, beide aan de hand van F.Th.W.Smeets.